Zijn' golven zijn een' legermagt:
Gehuld in ongelijkbren dos,
Gesierd met witten vederbos
Ontplooit zij met verhoogde kracht
En sneller telkens, wijd en zijd
Haar' digte benden tot den strijd.
Haar dagen ze op in 't ver verschiet
In helder blaauw en lieflijk groen,
Terwijl de zon, in 't voorwaarts spoén,
Haar' dos een' nieuwen luister biedt,
Zij dagen met versnelden voet,
En naad'ren met onwrikbren moed.
En zieteen' bendein donker bruin
Is reeds het strijdperk ingetreên,
Zij sluit haar' reijen, buigt haar' leën,
Maar deinst terug voor 't naad'rend duin;
Herstelt zich, naakt het slagveld wéér,
En vindt er schande in plaats van eer.
't Is vrucht'loos, dat een nieuwe stoet,
Yan krachten frisch, ten strijde daag'.
En in het worstelperk zich waag'
't Is vruchtloosdat hij woel' en woed'
Zijn vijand staat, wat wijke of vall'
Op 't eigen erf manmoedig pal.