59
Men kout met elkander Tan leed en Tan Treugd,
Te zamen getorscht en gedeeld
Men schetst in de toekomst Tan meerder geneugt
Zich juub'lend, het heerlijkste beeld.
De kout is geëindigd, de maaltijd Tolbragt,
Gedankt en gebeden de Heer.
Nu Tvenscht men elkander een hart'lijk«goê nacht!»
En legt op het leger zich neêr.
He beek, die, bezield door den dartlenden last.
Langs weiveld en woningen schiet,
Eerbiedigt de stilte, eerbiedigt de rust,
En martelt de sluim'renden niet.
Zij tempert haar' Taart en beteugelt haar nat
Al lokt ook de weërschijn der maan,
Al lokt ook de omhelzing Tan 't zwiepende blad
Tot kozen en stoeijen haar aan.
Nog draagt zij een' hulkmet de liefde aan boord
Doch 't fluistrend gekoos Tan de min
Heeft nimmer de zalige ruste gestoord
Tan 't moede en slapend gezin.
Nog waakt wel de Zefir in 't schomm'lende riet
En schudt nog den buigenden steêl;
Doch, als de Vorstin Tan den nacht hem bespiedt,
Dan staakt hij zijn dartel gespeel.