108
Naar wilkeur breidelt in hun woên
In plaats als cherubijn te blinken
Yoor eeuwig in de groeve zinken,
Alleen om 't graag gewormt te voên?
1Y; c--r- Ki
Waartoe onze aanleg dan geprezen?
Waartoe in ons dien geest geroemd
Die minder ons dan dier doet wezen,
Schoon ze ons der schepping Koning noemt?
Maar neenzóó moge een Godheid lastren
Wien ongeloof en waan verbastren
En d'adelbrief der menschheid schendt:
Onuitgeput in oefeningen
Een zucht naar kunde en vorderingen
Die zelfs bij 't graf geen' grenzen kent;
:/oi ::s.iig i:
Begeerte, om dieper in te dringen
In kennis die hier stukwerk is
Voldaan eerst in die hooger kringen
Waar nacht meer heerscht noch duisternis;
Ziet daar na d'afscheidsgroet aan de aarde
Wat U tot meer dan englenwaarde
Tot telg verheft dor eeuwigheid.
Wee 't waanziek brein dat durft vermeten
Een' dwaling van 't verstand te heelen
Wat de adel is der menschlijkheid