109 Bij 't oopnen van des Hemels sluizen bis -• Ziet gij niet soms bij 's donders razen De dampen pakken in het zwerk, Verwoesting voor zich henen blazen, £n morzlen tin en top en zerk Of met den noodórkaan vergruizen Wat weerstand aan zijn woeden biedt? Natuur, door hooger kracht gesteven, Doet bergen op hun grondvest beven Verandertmaar vernietigt niet. f fl-3'UiU; 5» - i!l U Neen, met wat kracht de orkanen loeijen; Wat oogst do bliksem schromplen moog' Wat stroomen uit hunne oevers vloeijen, Gods vinger schreef den regenboog. Schoon werelden als donders vielen Geen zandkorl zouden zij vernielen Geen star verplettreu in haar' kring. En zou de Mensch dan's aardrijks Koning Bij 't sloópen zijner brooze woning Gedoemd zijn tot vernietiging? Hoe zouden wij des hemels erven In wie een trek naar 't eeuwge brandt Verordend zijn om weg te sterven Als een vertreden heideplant? Zou dan die trek ons ingedrongen Niets meer zijn, dan een klank, ontwrongen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1843 | | pagina 235