OYER DE ZON.
Door hetgeen wij in den vorigen jaargang Tan dezen
Almanak (bladz. xxxm ivm) hebben medegedeeld, is de
lezer bekend geworden met de algomeene inrigtingvan ons
Zonnestelselof het stelsel der Planeten. Dat stelsel bevat
nog meer hemelligchamen dan waarover wij onze lezers
hebben onderhouden, met name de kometen. Doch eer wij
deze, slechts nu en dan verschijnende sterren, halve vreem
delingen in oogenschouw nemen behooren wij eene korte
opgave te doen van hetgeen de hedendaagsche Slerrekunde
geleerd heeft aangaande de Zon en de Maan. Deze beide
hemelligchamen zijn niet alleen schijnbaar de grootste voor
werpen aan den hemelmaar beide staan ook met de aarde
en het maatschappelijk leven dermenschen in zulk een naauw
verband, dat wij er nog iets meer van moeten zeggen, dan
de weinige regelen in ons vorige stukje. En wij doen zulks
te liever, omdat de jaarlijksche mededeeling van iets uitde
populaire, voor een niet wiskundig publiek geschikte sterre-
kunde,naar wij hebben bemerkt, als geschikt voor dit jaar
boekje en aangenaam aan velen voorgekomen is. Wij zullen
alzoo ditmaal ons bepmlen bij de Zonen de beschouwing
der Maan in eenen volgenden jaargang opnemen.