LXXIV. «er toch ooit geweest,» zegt men misschien. Doch dit zal 2 niet beweerd worden door diegenen welke in de wiskunde z bedreven zijn, en de onfeilbare slotsommen kunnen nagaan, j waartoe wiskundige berekening brengen kan. Voorandeien B moeten wij ons behelpen met te zeggen dat zonder behulp T der wiskunde onmogelijk duidelijk te maken is hoe mea j tot de kennis ran do grootte den afstand de digtlieid enz jj der hemelligchameu gekomen is. Echter willen wij trachten j hun te doen zien dat het mogelijk moet zijn uit heigeen mea H op aarde kan waarnemen door berekening datgene te leerei kennen wat men oppervlakkig meeneu zou de grenzen del menschelijke kennis te boven te gaan. Wij zullen daardooi wel een weinig buiten ons onderwerp treden, maar de meei geoefende wien dit stukje ouder do oogen komt herinnen zich, dat het voor een Volksjaarboekje bestemd, en naai den aard van die plaats iugerigt iszoodat de oppervlakkig heid hare verschooning met zich brengt. Wij beginnen met hem te beantwoordendie ons vraagt hoe men den afstand van de aarde tot de Zon hebbe gemeten Verschillende wegen heeft men hiertoe ingeslagen waarvai de eene gediend heeft, om de naauwkeurigheid der anderi te toetsen. Het gemakkelijkst te begrijpen is deze, dat twe(f0{ waarnemers op plaatsen die zoo ver mogelijk van elkanderei di liggen, den hoek meten,onder welken zich de Zon, en di fc, plaats van den anderen waarnemer vertoonen. Zijn die plaat senzoo als tot eene eenigzins naauwkeurige waarneminj volstrekt noodig is, zeer verre van elkandcren verwijderd zoodat b. v. de een op het Noordelijk en de andere op ke TO ju

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1843 | | pagina 86