LXXXVH.
zeldzaam eene effone gloeijende vlakte vertoont; maar dat
zij meeslal een aantal graauwe of ook wel zwarte vlekken
bevat. Deze houden over bet algemeen eene geregelde be
weging zij verschijnen aan den ooslelijken rand der Zon,
en trekken over het midden naar den westelijken rand,
alwaar zij verdwijnen. Daar zijn groote vlekken geweestdie
verscheidene keeren achtereen zijn verschenen en schijnbaar
over de zonneschijf heengetrokken. Zij besteden tot eene te
rugkomst op hetzelfde punt der Zons-oppervlakte eenen tijd
van 27 dagen, 12 uren en 20 minuten. Vermits echter de
Aarde in dien tijd een gedeelte van hare baan heeft afgelegd
heeft de zonnevlek korter tijd noodig, om eenen geheelen
omloop om de Zon te doen, dan om, van de Aarde gezien
weder tot hetzelfde punt terugtekeeren. Door berekening
heeft men den tijd van de aswenteling der Zon gelijk boven
is gezegd op 25 dagen, 14 uren en 8 minuten bepaald.
Opmerkelijk is het, dat deze vlekken slechts tweemalen
in het jaar regllijnig over de zonneschijf schijnen te loopen
namelijk in het laatst der maanden Mei en November. Van
den laatstgenoemden tijd tot Mei doorloopen de vlekken eene
naar het Noorden gekromde in het andere halfjaar eene
naar het Zuiden gekromde lijn. Hieruit besluit men, dat de
as der Zon eene helling heeftop het vlak der ecliptica,gelijk
wij zulks boven opgaven, en dat do snijpunten van den eve
naar der Zon en de baan der Aarde overeenkomen met die
gedeelten der laatstewaarin men de vlekken regllijnig over
de Zou ziet trekken. De gedaante dezer zonnevlekken is zeer
veranderlijk. Groote vlekken heeft men zich in kleine zien