verder opgingen, om troebeler en ondieper plassen op
te sporen. Gewoonlijk leefde dit gevogelte onderling in
vrede; slechts zeldzaam ontstond tusschen hetzelve eenig
gevecht; doch verwoed waren de reigers op eksters en
kraaijen, die zij in de nabijheid van hun verblijf niet
dulden konden, en ze gezamontlijk vandaar verdreven.
In het begin van September verhuisde dit gevogelte
wederom, even als andere trekvogels, naar warmere
gewesten, somtijds zelfs vroeger vertrekkende, op het
laatst van Augustusals 'de jongen maar vroegtijdig groot
genoeg waren om den togt mede te doen hetwelk steeds
bij drooge en warme zomers het geval was. Tegen het
heengaan zag men do reigers hier en daarin het land
zitten, bij troepen van 2 a 300, en alsdan gelijkelijk
vertrekken; terwijl slechts weinigen achterbleven ver
moedelijk dezulken, die ziekelijk of te zwak waren om
de vermocijenissen dor te ondernemene reis te door
staan, en die des winters nooit in hun nest maar immer
in moerassige oorden gezien werden.
In het Reigerbosch werd dit gevogelte door niemand
verstoord; de bewoner der hofstede was er zeer mede
ingenomen en had zelfs een tweetal sneeuwwitte reigers
jong uit hun nest geroofd in zooverre weten tam te maken,
dat zij op de werf zijner woning en in den tuin rond
liepen ofschoon zij zich altijd van het overige vee af
gezonderd hielden en nimmer de woning binnentraden.
Hun voeder bestond in afval uit den slagerswinkel, en