42
eenen hunner vei kocht de eigenaar, die in de hoofdstad
dezer provincie moet zijn opgezet geworden.
Hoewel geenoalthans niet noemenswaardige, schade
aaurigtende aan boomgewas en visscherij waren evenwel
deze vogelen een doorn in het oog van sommige land
lieden in de nabuurschap, die dezelve zonder genade
verjaagd en uitgeroeid wilden hebben; hetzij kleingees
tige naarijver hen daartoe aanzette, hetzijhet inderdaad
oorverdooveud geschreeuw der jonge reigers, wanneer
de ouden hun voeder bragton hen verveelde, of dat zij
werkelijk meenden, door het gevogelte schade te lijden.
De bewoner der hofstede was echter niet van meening,
hunnen zin intevolgen maar beschermde onverdedigde
steeds zijn gelief koosd gevogelte tegen allen moedwil en
overlast. Dit bleek inzonderheid toen in het jaar 1819
do Hoogwelgeboren Heer, Baron vah Doobv van West-
ka pf.lle als Gouverneur van Zeeland, dit gewest be
zocht, en het niet der moeite onwaardig achttemet zijn
gevolg, het zoogenaamd Reigerbosch eens in oogenschouw
te gaan nomen, hiertoe welligt te eerder besluitende,
daar men ook almede Z. Ex. over het aanhouden der-
reigers scheen klagtig gevallen te zijn. Bij deze gelegen
heid toch onderzoek gedaan wordende naar de mindere
of meerdere gegrondheid der aangeheven klagten vond
het gevogelte in zijn' beschermheer wederom eenen
warmen pleibezorger. Dezelve toonde nu met ijver aan,
dat de reigers, wel verre van nadeel aantebrengenals