DE GEMSEINJAGER. ANWW VWVÜV* ;WW^!\S\t«VlNS*V"V -Milt*, Lcule had do stille dalen Uit hun sluimring opgewekt, En, zoo ver liet oog zich strekt. Bij het lied der nachtegalen 't Veld met bloemen overdekt: En des beekjes oeverrand Rijk versierd met kruid en plant. Vol van innig zielsverlangen Zag der jagers scherpziend oog Uit de dalen naar omhoog, En bespiedde 's klipgeits gangen I)ie van rots op rotspunt toog En zocht buks en weitasch op Hakend naar der bergeutop. Eu zij groetten vriend en magen Kusten gade en kindertal, En met vrolijk hoorngeschal, En met innig welbehagen, Togen ze uit het vriendlijk dal Met geladen jagtgewecr, Bergen op en bergen neer.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1845 | | pagina 134