Liefderol met schreijende oogea
Zag de moeder naar omhoog,
Tot de bergen aan haar oog
't Knaapje langs hoe meer onttogen
Wischte toen de wangen droog,
Ging terug in de enge stulp,
En bad God om troost en hulp.
Maar hij snelde op vlugge voeten
Langs der bergen steilen top.
Zocht de gems met ijver op,
Die hij eindlijk rnogt ontmoeten:
't Dier ontvlugt hem in galop,
Maar met onversaagden moed
IJlt hij 't na met rassen spoed.
Ziet! na zal hij 't zeker treffen,
Reeds legt hij het jagtroer aan
Maar ziet ginds neen 't is geen waan
Uit de klove een damp zich heffen,
En de Berggeest voor hom staan:
Bij diens trotschon strakkcu blik
Beeft de knaap van angst en schrik.
«Knaap! dus laat de Geest zich hooren,
«Wat toch voert u in dit oord?
«Wat lieeft u ook aangespoord,
«Om de rust en vreê te storen
wVau 't gediert'dat mij behoort?
»Wat voert u in mijn gebied?
»Kcnt gij dan mijn wrake niet?>'