3. 49 's Knaapjes denkkracht is vervlogen De angst verlamt zijn wankle schreên Want het hart krimpt hem in een, En een nevel dekt zijne oogen Alles duizelt om hem heen En hij stort in d' afgrond neer Niemand zag het jongsken weêr. Maar de moeder, diep bewogen, Zag gestadig uit liet dal Of haar zoon haast komen zal: Ach! zij had zich niet bedrogen! Wel klonk weër het hoorngeschal En het vrolijk welkomslied, Maar haar lievliug keerde niet. Reeds van de eerste morgenzangen, Tot de laatste scheemring zonk En de maan door 't loover blonk, Wachtte zij hem, vol verlangen, Tot dat God haar ruste schonk Want het najaarsblad viel af Op het eenzaam moedergraf. (Navolging.') vimsterdam. Fkedebik Wijsmak.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1845 | | pagina 137