vajv Hoorn vroeger dikwijls geweesl was ou waarvan het Opperhoofd hem wel bekend was. Hij sloeg dus aan zijne lotgenooten voor, dat hij alleen zich des nachts derwaarts zoude begeven, om liuunen nood aan dat Oppeihooid bekend te maken en zijnen bijstand interoepenwaartoe besloten zijnde, de onderlinge afspraak gemaakt weid, dat, indien hij niet mogt wederkomen zulks een teeken zoude zijndat men hem had aangehouden en een ieder dan een goed heenkomen zoeken moest. Hierop begaf zich van Hoor» niet zonder angst en vrees, doch alleen geschraagd door de hoop op redding, naar het gezegde dorpje, en klopte zachtjes aan de woning van het Oppeihooid aan. Spoedig kwam een neger te voorschijn aan wien hij zijn verlangen openbaarde om het Opperhoofd te mogen spreken. Deze gaf weldra aan deze begeerte gehoor en vroeg hem aanstonds, of hij de supercargo vak Hoorn van het gestrande schip was en toen hij zulks bevestigend be- andwoord en hem den nood had te kennen gegeven, waarin hij zich met zijne makkers bevond, viel deze edeldenkende man hem om den hals, zeggendedat hij wel van den Gouverneur in last had om de Hollanders optezoeken en gevankelijk naar Laguaijra optezenden doch dat hij hem altijd een te goed vriend geweest was om hem niet te helpen zoo veel hij vermogt, al mogt het dan ook zijn ondergang wezen; alleen vergde hij hem de stellige belofte af, dat, indien hij mogt gevat

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1845 | | pagina 168