MIJKE JEUGD.
{Naar het Deensch.)
-<»(}•» J«>-
Het was een schoone tijd toen 'krijzende op de teeucnj.
Nog naauwlijks turen kondoor 't helder vensterglas;
't Herdenken aan dien tijd doet zoete tranen weenen
En daarom denk ik vaak aan 't geen ik eenmaal was.
Ik speelde in moeders arm en drong me aan 't moederharte
Of zat op vaders knie te paard met blijden zin;
Ik kende 't wigt van 't leed noch 't grieven van de smarte
Zoo min als geld en Grieksch en 't blaak'rend vuur der
(mm.
'tWas voor mijn starend oog, als of onze effen aaide
Veel minder groot en ook veel minder zondig waar;
Een star scheen mij een vlek, die tintiend ommewaarde,
Haar grijpen was mijn doel-miju wenscheen vleugkn-
Ik zag de zachte maan ginds in de golven zinken,
En daclit er immer bij o droeg de stroom mijn voet
Dankon ik't weten, wat zoo heerlijk haar doet blinken.
En waar zij zich verbergtals 't zonlicht ons begroet.