Ann Haar, die, bij 't schoon der jeugdaan tecdre aanvalligheden Een zachten inborst paart en maagdlijk reine zeden, Die bij de wisseling van 's werelds grillig lot Geloovig 't oog steeds vest op 't wijs bestier van God, Haar wordt, uit vriondschapszucht, opregtliik tocgebcden Een leute, rijk in vreugd, een zomer vol genot, Een herfsttijd, waar slechts schaars voor 's levens onweërs- vlagen De helderheid van wijkt,—een winter, kalm en zacht Tot eens Gods wekbazirin haar voor zijn' troon zal dagen. Maar, zoo haar zonneschijn ook soms verdoove in nacht; In plaats van 's levens zoet haar smarte of onheil wacht', Blijve onverwrikt haar roem in 's Hceren welbehagen! 1). A. K.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1845 | | pagina 181