GODS STEM TOT JOB,
HOOFDSTUK 3841.
-<Ê®«'»'«®6>-
Wie is hij die met nacht mijn raad omkleedt,
Door woordendie geen spoor van kennis dragen
Maak nu als held u tot den strijd gereed
En onderrigt me in 't geen ik u zal vragen!
Waar waart gij toen ik de aarde heb gegrond?
Vermeld wanneer ge in waarheid wijs wilt heeten
Wie heeft toen met het meetsnoer haar gemeten?
De maat bepaalddie als een wet haar bond
En die geen tijd of stormgeweld ooit schond!
Hoe diep zijn toen haar pijlers neergezonken?
Wiens magtwoord heeft haar hoeksteen vastgeklonken
Toen al 't gestarnt in 's werelds morgenstond
Vereenigd zong, en 's Hemels englenkoren
Het jubellied der Schepping deden hooren?
Wie was het, die de zware sluisdeur sloot
Der zee toen ik van uit den moederschoot
Der aarde haar geroepen heb in 't leven
Haar duisternis tot windselen gegeven
Eu wolken tot kleedije heb geweven?