Kent gij de wet, den hemel voorgeschreven? Weet gij de grens aan zijn gebied gegeven En tot hoever zijn magt gaat over de aard? Kunt gij uw stom opheffen hemelwaart Dat, als gij spreekt, de wolken u besproeijen En op uw hoofd hun waatren nedervloeijen Zendt uw bevel de snelle bliksems uit? Gaan zij den weg door u hun voorgeschreven En vragen ze udoor eerbied aangedreven Hier zijn wij wat gebiedt uw raadsbesluit? Wiens voorzorg gaf den wolken bij hun zweven Die wijsheid? Wie zorgvuldig dat verstand Elk teeken, dat zich voordoet in den hoogen? Wie heeft het vocht den wolken toegewogen En giet het uit zacht drupplend op den droogen Verschroeiden grond, opdat het stuivend land Te zamenvloei na heeten zonnebrand En vruchten schenk op 's landmaus ijvrig pogen, Ten zeegnend loon voor d' arbeid van zijn hand Spreek, kunt gij de leeuwin van buit verzorgen? Stilt gij haar kroost, wanneer 't van honger huilt, Als 't loerend in hun leger ligt verborgen, Of zich in 't woud ten hinderlaag verschuilt? Wie laat het nooit der raaf aan voedsel falen? Wie slaat haar ga en waakt steeds voor haar lot,

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1845 | | pagina 220