120 - Schoon ongetemd, u dienstbaar te beschouwen? Durft gij aan hem uw koren toebetrouvven Als 't na den oogst ter schure wordt gebragt? Wat vleugel is 't, die daar zoo t rol ij k klappert? Wat blanke pluim ,die daar door 'l luchtruim wappert? Is 't die der teedre en zorgvolle eidebaar? Neen zij is 'tdie als wierd zij 't niet ontwaar, Dat haar weldra de moedervreugd mag beiden Wreedaardig van haar eijren zich kan scheiden. Zij legt ze in 't zand snelt ijlings weg van daar En deukt niet meer om koestren of beschermen, Maar laat ze alleen door 't zonnevuur verwarmen. Zoo rent zij lieènen heeft geen weet er van Dat hen 't gediert' des velds vertrappen kan. Hardvochtig voor haar kroost is zij te noemen Maar kan zij wel op eigen jongen roemen? Neen, ijdel is haar arbeid, zij toch kent De vrucht niet, waar zij zich heeft afgewend. Maar 't deert haar niet. Gansch zorgloos smaakt zij 't leven Want God heeft haar geen overleg gegeven Geheugen noch verstand in haar verwekt, Doch als zij zich ten sneller wedloop rekt, Belacht zij 't paard en zal met luchtig zweven In kracht en vaart hem ver te boven streven De struis. Haar naam is in de beschrijving met opzet ver zwegen. Dit behoort tot de schoonheden, vooral van den Ooster- schen dichtstijl.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1845 | | pagina 222