Ea nogmaals sprak uit 's hemels heilige oorden Te midden Tan 't ontzaglijk stormgeluid, Maar boTen wind en donderslagen uit, Met majesteit de Almagtige deez' woorden: «Kom als eeu held de lendnen u omgord! Mij onderrigt in 't geen ik u zal Tragen Wordt ook nog nu door u mijn regt Terkort.J Zult gij nog nu uw God de schuld doen dragen Om uwe zaak te stellen in 't gelijk? Welaan ik zal mijn hoogen arm u geren Mijn donder, die het wereldrond doet beTen. Wees gij als ik aan magt en hoogheid rijk Met majesteit en luister orertogen Strooi dan in toom Terbolgenheden rond Grijp, wat gij hoog Terheren ziet, terstond, 't Zij met één wenk ter aarde neergebogen Verbrijzel 't geen rondom u zich Terlieft; Duld nergens een godloozen Toor uwe oogen; Verdelg hun rot, waar gij ze zamen treft; Doe opentlijk te gader ze allen boeten En 't nageslacht zie nog hun strafgerigt, In 't hun ter schand omwonden aangezigt 'k Moet dan gewis met lofspraak u begroeten U prijzen, dat uw hand en wijze raad Do zegepraal behaalde op alle kwaad?! Maar staar in 't rond en laat natuur u leeren,

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1845 | | pagina 225