125 Dan moog verwoed de stortval hem bestoken Al breekt zijn kracht zich tegen zijnen mond Hij blijft gerust en wijkt geen enklo schrede. Wie is de inenschdie stout hem uader trede? Wat stervling vangt en voert hem levend mede? Wie leidt getemd hem aan een neusring rond? Hebt gij de magt, met haak of doorn of snoeren Den krokodil ten schouwspel rond te voeren? Heeft ooit uw list met buigzaam leen of koord Zijn neus doorpriemd of zijue tong doorboord Zaagt ge ooit zijn trots aan vleijerij zich wennen Sprak hij u reeds met zoete klanken aan? Waant gij dat hij als heer u zal erkennen En als een slaaf uw wenken gadeslaan? Kunt gij met hem als met een vogelspelen En binden hem, uw dochtren tot geuengt? Waar is zijn vangst der jongelingen vreugd? Waar kunnen zij hem onder kooplièn deelen? Waar wondde uw pijl zijn ijzervaste huid. Of is zijn kop voor uw harpoen bezweken? Strek vrij de hand manmoedig naar hom uit, Gij zult daarna van uwen strijd niet spreken; Wat zeg ik, als uw oog hem slechts ontdekt, Waar hij in rust ter aarde ligt gestrekt. Is reeds uw hoop, uw ijdle moed geweken! Zoo driest is geen, die hem in sluimer vindt, Dat hij zich hem te wekken onderwindt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1845 | | pagina 227