131 naar mij toegesneld. Ik dacht nog altijd dat ik op uwe wereld leefde, en dewijl het op een' woensdag namid dag was, dat ik mij zoo bijzonder wel geroeide, dacht ik: deze gestalte zal eene nieuwe aardsche speelgenootc zijn. Maar deze gestalte riep mij toe: mijn zusje, mijne Frederika over wie de engelen zoo dikwijls met mij gesproken hebben, komt gij nu in den Hernel? Omarm mij, mijne nu hcmelsche zuster! Toen trad eene nog veel heerlijker gestalte naar ons toe Ach, riep deze hemelsche broederdaar komen onze engelen, om u in de nieuwe wereld over te brengen, en zij leiden ons voort en wij kwamen aan een oordwaar het zóó schoon is dat ik er geene woorden voor kan vinden vele engelen en zielen van kinderen waren daar, en wij gingen door hoven en lustpriëelen en over bloemen met welke niets op aarde te vergelijken is, en de engelen spraken met ons van God van den Heiland der wereld en bereidden uwe Frederika voor de aanschouwing van God en den Verlosser. Maar ik miste mijn zusje, mijne FFieeeeihina. Ik was op aarde altijd zoo gewoon haar bij mij te roepen, dat ik in de paden van het paradijs ook al riep Mina ach Mina hier is het zoo schoon kom hierMaar ik zag mijn zusje niet. Toen kwam mijn engelen gaf mij met eene hemelsche vriendelijkheid de verzekering dat mijn zusje Mina welligt spoedig bij mij zoude komen. Uw vader worstelt nog met God, zeide hij, om haar

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1845 | | pagina 233