Lampichus. Dat zal ik maar laat mij toch mijne kroon en mantel behouden. MercuriusYolstrekt niet beiden moeten achter blij ren, Lampichus. Het zij zoo! wat hebt gij nog te bevelen.8 lk heb, zoo als gij ziet, alles afgelegd, Mercurius. Leg ook uwe wreed-buitensporig- en ongebondenheid uwe gramschap en dergelijke logten meer af! Lampichus. Zie, nu ben ik geheel naakt. Mercurius. Stap dan in! Eu gij dikke lij vigeTet- gemeste wie zijl gij? JDamnsius. De kampvechter Damasius. Mercurius. Dat kan men u aanzien. Ik ken u en heb u dikwijls op de kampplaats gezien. Damasius. Laat mij ingaan, want ik ben naakt. Mercurius. Gij, naakt? gij, die met zoo veel vleesch bedekt zijt. Leg het af, anders zinkt do boot, zoodra gij er een' voet in zet.En werp daarbij uwe lauwers en verworven roem en lofspraken weg! Damasius. Welaan Zoo ziet gij mij dan nu vau alles ontbloot. Nu ben ik den anderen dooden in gewigt gelijk. Mercurius. Het is ook beter met niets bezwaard to zijn. Nu knnt gij instappen. Maar gij daar

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1845 | | pagina 250