Jaschoon haar voet meestal langs distlen roort moest
(treden
Haar uitvaart van deze aard was de ingang haar ten eden
Wervv aarts ze op englenwiek in zege is opgevoerd:
En, wat haar ook ontviel; wat ramp haar mogt omzweven
Het nitzigt op die kroon heeft nimmer haar begeven,
En werdwat leed haar trof, door tvvijlel nooit beroerd.
Heb dankAlgoede God de diep geslagen wonden
Zij folterden niet meer in 's levens laatste stonden.
Gelijk een slapend kind aan 's moeders borst zijn
(troon
Zich voor het leed der aard verschanst en vrij mag waren,
Zoo vloog zij in 't gemoct wie hier haar dierbaar waren
Haar dierbren echtgenoothaar dochter en haar'zoon.
Schoon om uw lijfsbehoud een naamloos tal van beden
Ten hemel opsteeg, neen, de zaligheid van Eden,
Benijden wij u niet: - al wat uw liefde ons gaf,
Blijft zegenvol herdacht, en aan uwe asch ons boeijen
Tot eens ook uit ons oog de laatste traan zal vloeijen.
Ons einde zij als 't uwe een hemelvaart ons graf.
Sliedrecht.
L. Beemu».