159
Ach! ginds, waar in 't geliefkoosd oord
Zijn stille woning stood
Daar sleept do ïloed thans have on veo
Zijn' dierb'ro vrouw en dochter meë
En waart do dood in 't rond!
Daar had de zeesteeds opgejaagd
Den dijk te zwak, doorboord;
En stort met donderend gedruisch
Den polder in sleurt have en huis
En alles met zich voort.
Vertwijf'lcDd ijlt de bravo toe,
In sprakcloozen rouw;
En God! daar ligt voor 's vromen voet,
Op eenmaal aan den zilten vloed
Het lijk van kind en vronw!
Daar ziet hij hen verstijfd als lood
Ach borst aan borst gekneld
Maar 't somber oog ontrolt geen traan
Slechts staart hij 't bloedig offer aan
Yan 't vrees'lijk doodsgevveld.
Verplet zinkt nu de vrome neêr:
De wanhoop breekt hem 't hart;
Van wat hij 't dierbaarst had ontbloot
Verlangt hij zuchtend om den dood,
En kwijnt in stomme smart.