9 snm 4 eenen hoogstbesmetlclijken aard schijnt te zijn, heeft ons volk in vele opzigten.in het burgerlijke zoowel als in het godsdienstige aangetast Dit kunnen wij hier nu wel niet ontwikkelenmaar wij verzekeren toch onzen lezersdat het nadenken hierover genoegzame stoffe en genoegzaam genoegen voor éénen der lange winter avonden schenkt. Wij zeggen slechts met een woord, dat de zoogenaamde geleerde wereld niet van de alge- meene besmetting vrij gebleven is. Hoe menige oude steen wordt er niet uit het slijk waarin hij eeuwen lang bedolven was, opgegraven hoe menig perkamenten of papieren blad aan den verteerenden tand der motte of des stofs ontrukt. Een gebroken zegel, een geschonden steen, een gedeeltelijk uiigewischt handschrift, kosten den oudheid-minnaar inenigen slapeloozen nachten wee hem die zich aan zulk eene schending van het heilige schuldig maakte! Nasporingen van dezen aard zijn van veelzijdig nut. Ieder oudheidkundige zal zulks den lezer gaarne be wijzen. Wij willen er slechts dit van zeggen: de tijd, die zoo zijne eigen nuk-ken en luimen heeft, is vooral daarin eigenzinnig.dat hij in de toover-lantaarn welke hij ons voorhoudt .gedurig dezelfde voorwerpen, vertoont. Hoe meer oplettend men nu de eerstemaal toeschouwt, des te beter leert men eindelijk het voorwerpdoor hem voorgehouden in deszelfs kleuren en waardij kennen. Onder alles, wat hii zoo van tiid tol tiid eens vertoont

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1845 | | pagina 92