HET YLIEGEPÏDE SCHIP,
Volksverhaal
De storm houdt aan en wint in kracht
En zweeptals op zijn' prooi verwoed
in 't holle van den donk'ren nacht,
Met slag op slag den breeden vloed
En bnld'rend met verward gebrom
Zwaait hij den ijz'ren scepter om.
Hij breekt en plaagt het zwalpend nat,
Dat, op zijn eigen erf getergd,
Nu dreigend naar den hemel spat.
Straks schichtig zich in d' afgrond bergt:
De golf rijst, als een berg omhoog,
En 't hart der zee ligt bloot voor 't oog.
Het zwerk jaagt als een spokenheir
Door helsche wraak geteisterdvoort
Het maanlicht zendt geen schijnsel neer,
Geen' star, die aan den hemel gloort;
De donder rolt, en, bleek en vaal,
Schiet ver in 't rond de bliksemstraal.