leggen van die personen, die, zonder Poorters te
zijn, in het Gilde waren opgenomen 1), en reeds
vroeger had zij eene boete voor de Dekens bepaald
ingeval zij dit voorschrift zouden overtreden 2).
Niet minder kwam de godsdienstige belijdenis in
aanmerking. Na de Hervorming schijnen zij die
der Roomsch—Katholijke godsdienst bleven aanhan
gen, nooit onvoorwaardelijk te zijn uitgesloten daar
men dit in geene der bestaande ordonnantiën vindt
uitgedruktmaar zij hadden in dit, zoo min als in
andere opzigten met de Hervormden dezelfde regten.
Wenschten zij in het gilde opgenomen te worden,
dan moesten zij inboorlingen zijn 3). Dat dit even
wel niet voor alle ambachten noodig was, blijkt uit
een request, door de Dekens van het Glazenmakers,
Koper- en Blikslagersgilde ingediendals waarin zij
zeggen, dat het genoemde privilegie wel aan het
met hen vereenigde Smedengilde, maar niet aan hen
zei ven was verleend 4). Nog in het laatst der 18d0
eeuw werd dit privilegie gehandhaafdwant toen
zekere Pieteu Fabrij verzocht, om, na gedane proeve,
in de smidse bij de 's Heer—Hendriksldnderen-poort
als hoefsmid te fungeren, onder belofte, dat hij tot
de Hervormden zou overgaantoen werd hem zulks
12
1) Zie de Notulen van den Stedelijken Raad, 17 Jan. 1746.
2) In een extract uit de Notulen van 6 Jan. 1676 wordt voor deze over
treding de boete van een Pond Vlaamsch ten profijtc der Huij aar men vastgesteld
3) Besluit van de Regering van 8 Nov. 1760.
Zij bedoelden waarschijnlijk dat der hoefsmeden.