wel toegestaan, maar tevens een termijn van zes maanden voor zijne belijdenis vastgesteld, zullende, zoo hij in dien tijd aan zijne belofte niet voldeed, de vergunning der llegering worden ingetrokken 1). Later evenwel bespeurt men meer rekkelijkheid want, toen ettelijke jaren later de Glazenmakers, Koper- en Blikslagersgilden verzochtendat het genoemde privilegie ook tot hen mogt worden uit gestrekt, toen adviseerden Overdekenen en Dekencn van het Smedengildedat dit verzoek hun onre delijk voorkwam omdat de Itoomschgezindenals medeburgers deelende in schattingen en lasten niet van de voorregten, aan het burgerschap verbonden, uitgesloten mogten worden, en overeenkomstig dit advies besloot de Regering tot afwijzing van het gedane verzoek 2). Eindelijk verviel deze beper king, welke voor eene enkele onderafdeeling van het Gilde was blijven bestaan geheel en al. Althans in de Raadsvergadering van den 29 Maart 1795 werd een verzoek van het gecombineerde Smeden- gilde, om daarin geenen Roomschgezinde, tenzij des- zelfs ouders burgers en ingezetenen geweest waren te admitteren, van de hand gewezen 3). Verder was het voor hem die opgenomen wenschte te wordeneen vereischtedat hij twee jaren lang als leerling bij eenen meester van het gilde ver- 13 1) Zie de Notulen der Sted., Reg. 5 Julij 1783. 2) t. a. p. 23 Maart 1786. 3) t. a. p. 29 Maart 1793.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1847 | | pagina 119