dat het sij omme des marchdaags daar mede ter merckt voor te staen ende te verkoopen binnen den geheelen jare anders, dan in de jaarmarct deser stede 1). Zelfs mogt geen ingezeten, die niet tot het Gilde behoorde van elders eenige goederen die door de Meesters gemaakt of verkocht werden,' invoeren, om dezelve te verkoopen of te verruilen buiten de vrije jaarmarkt 2). Dit ging zoo ver dat de oud-ijzer-, tin-, koper- en blikverkoopers aan de oude waren, door hen uitgevent, niets mogten repareren of doen repareren, en dat ketellappers en schaarslijpers eene niet geringe boete verbeurden, wanneer zij eenig stuk werk onder het Gilde be boerende, herstelden 3). Dit voorregt verloor hij. indien hij zich gedurende twee jaren met der woon buiten de stad vestigde 4i. Bij zijn overlijden ging hetzelve op zijne weduwe over. Als Gildezuster aangenomenmogt zij knechts en leerlingen hebben en hare nering voortzetten, doch hertrouwde zij later met iemand, die buiten het Gilde was, dan hield liet een en ander op. 5) Behalve de genoemde bezat de Gildebroeder ook nog andere voorregten. In sommige gevallen toch werd hij opgeroepen, om met zijne Overlieden te raadplegen en te besluiten over zaken, die den 20 1, Zie de ordonnantie van lo86, art. 1. 2) Zie de ordonnantie van 178S, art. 2o. s) p n eQ 28 Zie de ordonnantie van 1561, art. 10; 1753, art. 13; 1789, art. 16. 6) Ter laatstgenoemde plaats, art. 13.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1847 | | pagina 126