terschap ontving 1), om voortaan te deelen in al de
voorregten en verpligtingen van het Gilde, waarin hij
opgenomen was.
Fondsen.
Zij hadden derzelver oorsprong deels uit boeten van
verschillenden aarddeels uit bijdragen door de regle
menten voorgeschrevenzoowel aan hen, die tot het
Gilde behoorden, als aan sommigen, die tot hetzelve in
eene, mag ik mij zoo uitdrukkentoevallige betrekking
kwamen.
Boeten ten voordeele van het Gilde waren er bepaald
voor hen, die aan den Boekhouder geene aangifte deden van
de leerlingen door hen aangenomen 2)voor den Proef-
meester, die voor het opnemen van zijne Proef, eenig
ander werk buiten die proeve gemaakt zou hebben 3)
voor een iegelijkdie den knecht van eenen zijner Gil—
debroeders voor het einde der twee vastgestelde leerja
ren onderhuurd zou hebben 4) voor den vrijmeester en
boekhouder, wanneer de eerste aan den laatste geen
berigt zou gegeven hebben van het vertrek eens leer-
lings, die voor het einde zijner leerjaren zonder wet
tige redenen, vertrokken wasof wanneer de laatste den
naam van zulk eenen leerling op het Gildeboek niet
mogt hebben doorgehaald; 3) voor hem die zijne Over
lieden kwalijk bejegende. 6) die tot belegde vergaderin-
28
1) Zie de ordonnantie 1689, art. 6.
2] Volgens de genoemde ordonnantie 10 schell. vl. 3) 10 schell. t. a. p. art 4
k) Dezelfde som t.a.p. art. 11. 5) Twee schell. t.a. p art. 12.
6) Twee ponden vlaamsch t. a. p. art. 17.