Herfst verscheen met keur van vruchten
En het harte klopte ons blij.
Toch was 't uitzigt bang en donker
Daar de kreet zich hooren liet:
«Één gewas ontbreekt op d'akker
«Dat den arme voedsel biedt 1"
Nu klonk het krachtig, vurig,
Opgeweld uit aller borst:
«Spaar, bij zulk een donkre toekomst,
«Ons uw' druk, 6 wintervorst!"
Zie wij waanden u verbeden
Sinds ons 't herfstsaisoen ontgleed,
Snelde week aan week daar henen
Of ge erbarmend ons vermeedt.
Wel werd soms uw blinkend sneeuwkleed
Langs de velden uitgerold
En was 't nat in beek en plassen
Soms ten glazen vlak gestold;
Wel geboodt gij soms de orkanen,
En zij brulden door het woud
Nogtans waren 't ons slechts wenken.
Dat ge op ons uw regt behoudt!
Ja, alreè scheen lente in aantogt
En het groene veldtapeet
't Vee op 't jeugdig kruid te nooden,
In zijn nieuw verblijf gereed;
4»