Herfst verscheen met keur van vruchten En het harte klopte ons blij. Toch was 't uitzigt bang en donker Daar de kreet zich hooren liet: «Één gewas ontbreekt op d'akker «Dat den arme voedsel biedt 1" Nu klonk het krachtig, vurig, Opgeweld uit aller borst: «Spaar, bij zulk een donkre toekomst, «Ons uw' druk, 6 wintervorst!" Zie wij waanden u verbeden Sinds ons 't herfstsaisoen ontgleed, Snelde week aan week daar henen Of ge erbarmend ons vermeedt. Wel werd soms uw blinkend sneeuwkleed Langs de velden uitgerold En was 't nat in beek en plassen Soms ten glazen vlak gestold; Wel geboodt gij soms de orkanen, En zij brulden door het woud Nogtans waren 't ons slechts wenken. Dat ge op ons uw regt behoudt! Ja, alreè scheen lente in aantogt En het groene veldtapeet 't Vee op 't jeugdig kruid te nooden, In zijn nieuw verblijf gereed; 4»

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1847 | | pagina 151