Dan gebrek en zorg en wanhoop Na onduldbre winterkou? Wilt geMaar wat kunt gij willen, Dat niet Gods bevel u zegt, Die Bestuurder is der wereld, Naar Zijn onverbreekbaar regt? Die met 't heer van aard en hemel Naar Zijn welbehagen doet; Die met winterkoude geeselt, Blaakt met zomerzonnegloed Die, wat donkerheid Zijn paden Voor ons turend oog verhult, Immer met onpeilbre liefde Voor den sterfling blijft vervuld Die uit nacht den glans doet rijzen Van den purpren dageraad Die de donders en de orkanen Met één wenk in boeijen slaat. Zwaai dan, Winter, vrij uw' geesel, Stort verderf en dood op de aard, Roof! de trouw van d' Albehoeder Blijft ons ongestoord bewaard! Maar, schoon ge ons ook grimmig aanblikt, Nogtans zijt ge, op 's Heeren woord, Eens met and're goede geesten Neêrgedaald uit 's hemels oord. 47

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1847 | | pagina 153