Gij, en Herfst en Lente en Zomer
Zult om de aarde, in vriendschapsbond,
Als beschermende engien zweven
Tot haar laatsten avondstond.
Dan roept Hijwiens wenk gij diendet
Ons van de aard naar beter kust,
Dan vouwt gij de vleuglen zamen
't Hoofd gevlijd ter eeuw'ge rust.
Lente en zomer reizen mede
Heen gewenkt naar 's hemels gaard;
Herfst en winter, gij blijft achter.
Stervend met de stervende aard.
Dakr geen buldrende onweèrsvlagen
Daar geen hagel, sneeuw en ijs,
Dkar na 't bloeijen geen verwelken:
't Is der Engien paradijs.
't Is het oord, waar de eeuwge luister
Van der eeuwen Koning blinkt,
En door de eeuw'ge lustwaranden
Eeuwig «'t driemaal heilig" klinkt.
48
A. NIERMEIJEB.