capiteijn,ende werden op raden geset. Deze capiteijnhadde
eenen gouden halsbant, endein dit selfde scheepken wert
nog veel gerooftgoet ge vonden dat veel scha ts weerdig was.
Men vindt hier en daar in oude geschriften bepalin
gen nopens hetgeen in onzen tijd niet geacht wordt
aan openlijke reglementen onderworpen te zijn, maar
toch bij nader indenken zoo geheel ondoelmatig niet
zal gerekend worden. Zoo werd te Zierikzee ten
jare 1450 bepaald: «dat niemandt voortaen eten en
sal tot vrouwendie in kindsbedde leggenten sij
dat die vrouwen drie weecken oudt (d. i, kraams)
sijn, en dat met niet meer geselschap als met acht
persooncn." Zoo was het ook niet geheel dwaasstraf
te stellen op meer beesten te houdendan waarvoor
men weide heeft (sent, van 9 April 1505, 25.April
1506, 31 Mei 1509.) Met eene bedevaart naar Keulen
werd den 21 October 1512 het uitstrooijen van onwaar
achtige tijdingen gestraft. Men houde in het oog, dat er
toengeene couranten waren; bestond deze strafbepaling
nog, dan zou nogal een reisje meer naar Keulen gedaan
worden. Onder de straffen merken wij op: «afsnijden van
het oor, 11 Mei 1593; afscheren van het haar, 22 April
1531, en het dienen als scherpregter, 20 Junij 1534.
Maar het zonderlingste is een bannissement van zoo
vele jaren, als de delinquent oogen zou werpen met
een teerling, 19 December 1505, en nog driemalen. Doch
dit was ook bij gewillig consent van den gevangene'-
Oirschot. H. M. C. van Oosterzee.
IfS