5
Rigt haar door wanhoop op en schenkt haar nieuwe krachten.
Neen, zóó door schuld bevlekt kan zij niet voor den Heer
Verschijnen in 't gerigtGewetens-angst nog meer
Dan zucht naar 't leven doet haar wanklend voorwaarts treden.
Zij schudt zich de ijzel van de schier verstijfde leden,
Strekt reeds de hand uit naar de wijkplaats, die ïij vreest,
En waar geluk en rust haar deel zou zijn geweest,
Maar, neen. zij waagt het nietnog galmt haar luid in
de ooren
De vloek eens vaders: ach! zij waant hem nog te hooren.
Jain haar wanhoopdoor verbijstring overmand
Hem voor de hut te zien hoe hij met strenge hand
Haar van zich stootvergramd ziet zij hem d' arm verheffen
Om ongevoelig voor haar leed, zijn kind te trefTen.
Zij knielt ter neder.,,, wringt de handen.heft ze omhoog
Naar 't ijslijk spookseldal zich voordoet aan haar oog.
Zj poogt te staamlen.maar vergeefs... slechts zuchten
smoorden
In haar doorgriefd gemoed de niet voluite woorden.
Dan, ach! te hevig greep deez laatste strijd haar aan;
Zij zonk ter neder. Ach, met de arme was 't gedaan.
De doodslaap had, naar 't scheen, haar oogen toegeloken.
Intusschen keert het licht. De morgen aangebroken
Gloeit reeds aan de oosterkim in goud en inkarnaat
En spreidt zijn eerste licht op 't helder sneeuwgewaad
Der bergen. Maar het drong nog in de stille woning
Van ahka's vader niet. Hem kwelt de sehijnvertooning
Eens droomswaardoor hem traan bij traan aan 't oog ontglijdt.
Zijn ga bemerkendhoe de dierbre inwendig lijdt
Verbreekt den sluimer, die des grijsaards leed verzwaarde.
«'k Zag ahna. weer zoo klaagt hij bitter ach zij staarde