Reijgorsbergh 4), zouden onderhouden worden, niet
20, zoo als laatstgenoemde verkeerdelijk opgeeft, maar
gelijk mij met zekerheid is gebleken, en ook juist door
Smallegange gesteld wordt, 12 oude schamele mannen,
misschien wel bepaaldelijk 12, naar het getal der Apost.
van onzen Heer, want het schijnt, dat dergelijke bijbel-
sche getallen in den smaak vielen dier tijden, 5) Ook eene
jonge meid en een kapellaan moesten tot de bewoners
van dit Gesticht behooren. Zeker een gezelschap uit
vrij ongelijksoortige bestanddeelen; doch men gevoelt,
dat de dienstmaagd hier noodig was tot ligchamelijke
en de kapellaan tot geestelijke verpleging der oude
mannen. Het Gesticht, inderdaad opmerkelijk voor
dien tijd, was dus geheel iets anders, dan een klooster;
het was een echt christelijke inrigting, zegenrijk voor
de maatschappij, hetwelk evenzeer het verlicht verstand,
als het liefderijk hart van den edelen stichter groote-
74
4) Reygersbergh, Chronijcke van Zeelandt, bladz. 184. St. Maartensdijk
Was destijds vermoedelijk eene ongezonde plaats, en bragt dit Frank van Borselo
op het denkbeeld, om buiten gemelde plaats een gasthuis, [gelijk het Gesticht
ook wel eens genoemd werd) of verplegings-huis vooroude, koortsige mannen
opterigten, ten einde besmetting voor te komen. Zeker is het, dat de polder,
in welken de plaats ligtte vroeg is ingedijkt. Immers, nog bevinden er zich
vele lage en zompige weilanden in, en oude liedea heugen het, dat een betrek
kelijk groot gedeelte van den polder niet daD een moerassig rietveld was.
5) Zoo bepaalde do beroemde Kardinaal Nicolaas da Gusa, [die bij zyn
verblijf in ons Vaderland, dergelijke liefdadigheids-gestichten met genoegen zal
hebben in oogenschouw genomen), bij de oprigting van zijn Hospitaal te Cues'
«dat in hetzelve in alle toekomende tijdennaar het getal der jaren van Chris
tus onzes Heilands op aarde, 33 armen moesten onderhouden en verpleegd wor
den" enz. Zie de belangrijke verhandeling over genoemd hospitaal, door
den heer E. B. Swaluein bet Ned. Archief van Kerkelijke Geschiedenis XlV
D. bl. 140.