ners ondragelijke oorlogslasten, en drukte inzonderheid den'landbouw zeer. Ook het Godshuis ondervond zulks in de vermindering van deszelfs inkomsten, dewijl de huur penningen der verpachte landen, thans niet of slechts gedeeltelijk konden geïnd worden. Van hier dan ook de bepaling der Regering van St. Maartensdijk, jvan 29 Aug. 1631, dat de Stads Geneesheer, die voor verple ging der Gemeente-a'rmen en oude lieden van dit Gods huis, uit de middelen van het Gesticht, eenejaarlijksche buitengewone bezolding ontving van 6 P. 10 S. 4 Gr. vl. dit extra ordinair zou trekken, «soo lange 't Godshuis 't selve sal konnen vervallen, en met quader jaers-huere nijeten sal verachteren, in welken gevalle de stad die sal betaelen.» En dat dit laatste spoedig noodzakelijk werd, blijkt uit een besluit van gemelde heeren, des jaars 1643, waarbij de St. Maarten smeesters werden gemag- tigd, te mogen ligten tegen redelijken interest de som van 200 P. vl.. «om deselvige te gebruiken tot voldoeninge van het slot der lestgedane rekeninge.» Hierbij kwam nu nog, dat Regenten, om de menigvuldige klagten der huislieden over misgewas en slechte gelding der granen, met welke zij sinds eenige jaren werden gedrukt, in 1655 moesten «resolveren de pachters van St. Mertens landen naer discretie, eenige quijtscheldinge te doen.» Ook gis ik, dat deze treurige en ongunstige tijdsomstandig heden aan Restuurders van het Gesticht hebben aanlei ding gegeven, om deszelfs landerijen zelve te banen, eene schuur bij het Oude-Mannenhuis te bouwen en eenige 82

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1847 | | pagina 188