woning verwijderd staande, maar nuttelooze Kapel bleef behouden. Te vergeefs wendden zich Regenten in dien nood, ter bekoming van eenigen onderstand, tot de Staten van Zeeland. Beter slaagden zij bij den Heer van St. Maartensdijk, Prins Willem 111Erf stadhouder van ons Gemeenebest en Koning van Groot-Brittanniën. Deze schonk hun eene bijdrage in geld 200), verleende vergunning, tot het doen eener inzameling van liefdegaven in alle zijne Heerlijkheden en Domeinen, en schonk ook het benoodigde hout uit zijne bosschen van Breda, tot herbouwing van de afgebrande woning en schuur. Een en ander ech ter hiertoe ontoereikend zijnde, (de collecte had slechts 26 P. 6 S. 8 Gr. vl. opgebragt,) werd hun volmagt verleend van Heeren Raden en Re kenmeesters van Z. K. H., om ten minsten prijze op interest te nemen 2000 Caroli guldens, onder verband der landen van 't St. Maartenshuis, met belofte van hun, bij verbetering van den prijs der landen, te - zullen toestaan, eenige landerijen van het Godshuis te verkoopen, ter aflossing van dit opgenomen kapi taal. Nu dacht men de ledigstaande Kapel in te rigten tot eene woning voor de oude mannen en bedienden. Daarvan werd ook een bestek gemaakt en het werk aanbesteed, de kosten geraamd zijnde op 300 P. vl. Doch, dewijl men vervolgens vermoe delijk bevond, dat de, gedurende eene gansche eeuw ongebruikte en verwaarloosde, Kapel te zeer bouw- 84

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1847 | | pagina 190