AAN MIJNEN VRIEND A. VAN DEINS E, Die zeventig gewenschte en lange jaren, Door stilte en storm, is moedig doorgevaren Op 's levens zee, dien komt de ruste toe, De ruste, die het erfdeel is des braven, De zoete rust der lang begeerde haven; Hij is 't geklots der wilde golven moè. Die heeft geen lied van stoute w'enschen noodig, Het feestgegalm is louter overbodig En lastig, en vermoeit; het grijze hoofd Duldt werkzaamheid noch vreugd, het wenscht te slapen Het ooglid valt, de mond begint te gapen, Een slaapzang dus, en 't lampjen uitgedoofd.' 't Is lang genoeg dat slingren op de baren 't Eentoonige gegons der eigen jaren Dat eindloos wroeten in het aardsche draf, Dat nooit bekroond gezoek naar ware wijsheid, De marteling van jeugdvan kracht en grijsheid 't Is lang genoeg; men stap' de loopbaan af! TOEN ZIJN WELEERW. ZEVENTIG JAAR WERD.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1847 | | pagina 200