Ik bid uvriendenweest bedaard
En stuit geen dichter in zijn vaart!
Zijn dichtluim lust het speelen.
Gelooft zijn luit, gelooft zijn hart;
Hij zal u tot uw bittre smart
Den grijsaart niet ontstelen.
Hij wenscht zoo gaarn niet heel zijn ziel
Dat lang des eed'len levens-kiel
De zeeën mag beploegen
Hij wenscht zijn leven lang en zacht,
Zoo vol van echten moed en kracht
En dagen van genoegen.
Hij bidt het, en gij bidt het meó,
Dat hem de milde hemelvreè
Met hooge gunst bekroone,
En de Engel, die den moede leidt
Naar 't eind der aardsche moeielijkheid
Zijn hoofd nog lang verschoone!
En Hij, wiens dienst uw levenstijd
Uw jeugduw ziel was toegewijd
De Heiland leide uw' schreden!
Hij geve u langs een effen baan
Het rustig vrolijk voorwaarts gaan
Hij sterke uw' laatste schreden!
Uw grijsheid drage vrucht op vrucht,
Die hier op aarde, in schraler lucht,
96