Vertwijfling grijpt de zwerfster aan. Geen enkle ster verlicht haar haan 'tls tastbre nacht in 't ronde; Nacht in de ziel en nacht omhoog. Verborgen voor het sterflijk oog, lïeidt zij haar laatste stonde. Zoo-zwijgende en lijdende op 't sneeuwbed gebukt, Klinkt eensklaps een zangtoon haar tegen. Aan onmagt en twijfel en wanhoop ontrukt, Ontsluit zij het oog, haar ten zegen. Want ziet, op het landgoed des rijksten van't oord, Zijn lampen en luchters ontstoken: Van daar die muzijk en de zang, die zij hoort, En 't bloenipje der hoop is"ontloken. 't Was feest bij den Landheer. De kroon van kristal Schiet kwistig haar licht door de zalen. De keurigste wijn, uit het Cyprische dal, Schuimt dartlende in gouden bokalen! De marmeren wanden, zij vangen den gloed Betooverende op van die kroonen. Het tooisel der gasten, uit adellijk bloed, Tuigt, dat hier een Cresus moet wonen 8 113

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1847 | | pagina 219