Was niet tot mij gesproken 1 Van't geen er rest bij zulk een disch Wordt ligtdaar 't toch verworpen is, Een beet' mij toegestoken! Voorbijgaan 'k heb niet veel gevraagd Niet vord'rend barsch mijn' nood geklaagd 'k Lag immers diep gebogen? 'k Heb niet te vroeg dien stap gedaan! En dan! mijn God!.... voorbij te gaan, Kan dat uw trouw gedoogen! Voorbij, als me een natuurgenoot Van d' onvermijdbren hongerdood Kan redden uit die zalen! Zoo denkt en mijmert de arme vrouw Tot de echo, aan haar wet getrouw, 't Voorbijgaan moet herhalen. Nog twijfelt de arme bed'lares, Nog wacht zijop 't arduin bordes Verkleumd ineen gezegen Dan ach! zij hoort maar al te wel; 't Voorbijgaan klonk haar als 't bevel Des rijken gastheers tegen. Nog uren is 't dartel gezelschap bijeen En zwieren de bekers in 't ronde; 116

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1847 | | pagina 222