133
kunnen zeggen, maar waarvan men de herinnering
voor een grooter publiek niet gt heel ongepast rekene!
De Ilomeinsche schrijvers, die over de Germaansehe
volken handelen zeggen, dat deze zout vervaardigden
door het gieten van water (natuurlijk van zeewater)
op brandend hout. De geleerde kenner der Zeeuwsche
oudheden en geschiedenis, J. ar Utrecht Dressel-
HUis, brengt dit bedrijf in verband met do Godsdienst-
plegtigheden en begrippen der oude Zeelanders 4).
In alle gevallen, toen de slijken en gorsen, die
naderhand de Zeeuwsche eilanden hebben uitgemaakt,
begonnen bewoond te worden, gevoelde men de be
hoefte aan zout, onmisbaar bij de meeste, ook de
eenvoudigste spijzen onmisbaar vooral voor menschen,
wier voornaamste bedrijf en voedsel in visschen be
stond. Bij de gebrekkige gemeenschap tusschen on
derscheidene landen, was nog niet te denken aan aanvoer
van elders. De eerste bewoners dezer eilanden waren
dus genoodzaakt, er zich op andere wijze van te voor
zien. Hout om te verbranden en met zeewater te
blusschengelijk door andere kustbewoners gedaan
werdwas hier niet voorhanden, Maar al spoedig
merkte men op, dat de derrie, die in Zeeland onder
de bovenlaag, de kleiwordt aangetroffen, uitgespit
en gedroogd zijnde, eene soort van turf vormt, die
zeer goed brandt, en de plaats van het hout kan
*j Verband, bij het Zeeuwsche Genootschap Middelt. 1845, hl. 1 38, 231