zijn, maar achter den kogel tot in het oneindige in
doorsnede toenemen. Is eindelijk de kogel kleiner
dan het lichtgevende voorwerpdan heeft de bescha
duwde ruimte, eene kegelvormige gedaante, dat is,
wordt kleinernaar mate van den afstand van den
kogelen eindigt in een punt. De lengte van dezen
schaduwkegel zal afhangen van de betrekkelijke grootte
van kogel en lichtgevend voorwerp; hoe kleiner de
eerste is in vergelijking van het laatste, des te korter
is de schaduw. Ook van den ouderlingen afstand
hoe verder de voorwerpen van elkander verwijderd
zijndes te langer is de schaduw.
De zononze aarde en de maan hebbengelijk
onze lezers weten, nagenoeg de gedaante van kogels,
van welke de eerste verreweg, zoo als wij in een onzer
vorige stukjes zeiden de anderen overtreft. De scha
duw der laatsten heeft dus eene kegelvormige gedaante,
en hare lengte laat zich, uit berekening van de
onderlinge grootte en den afstand dezer ligchamen
gemakkelijk berekenen. Wanneer nu, gelijk wij bij
vorige gelegenheid zeidende maan vol is, dan staat
zij, van de aarde gezien, tegen over de zon, en alzoo
ter plaatse, waarheen de schaduwkegel der aarde ge-
rigt is. De schaduw der laatste zou dus de stralen
der zon moeten beletten, op de maanschijf te vallen.
Is daartoe welligt die schaduwkegel niet lang genoeg?
Voorzeker, want de berekening leert, dat die bijna
18(5,000 Geographische mijlen lang is. Maar meestal
LI1I.