mmmmm
t
passer eenen cirkel van b. v. 1 Ned. duim diameter,
die de zon verbeeldt; op voegzamen afstand, wij stel
len 1 palm régts van daareenen anderen met
duim middellijndie de aarde voorstelthet punt
boven aan de zon teekenen wij A, van onder aan B
insgelijks het punt boven aan de aarde C en onderaan
D. Wanneer men nu eene lijn trekt van A naar G,
en die verlengt, en evenzeer eene van B naar D, die
men ook verlengt, dan zullen deze beide lijnen elkander
snijden in een punt dat wij E teekenen. Nu is het
duidelijk, dat de driehoek G D E de doorsnede is
van den schaduwkegel der aarde, en dat de maan,
binnen de lijn C E of D E komende, geheel moet
verduisterd worden. Maar, en dit wilden wij nu zeg
gen men trekke twee andere lijnenen wel van het
punt A op de zon naar het punt D op de aarde, en
verlenge die lijn; men plaatse aan het uiteinde het
teelten F. Nog trekke men eene lijn van het punt
B op de zon naar het punt G op de aarde, insge
lijks met verlenging. Het uiteinde teekene men G.
Nu is het uit de figuurdie wij vooronderstellen ge
maakt te zijn, duidelijk, dat, zoodra de maan de lijn
C G of D F overschrijdt, zij van daar, tot aan de
lijn der eigenlijke schaduw CE of D E niet meer
verlicht wordt door de gansche zonneschijf, van welke
reeds een gedeelte door de aarde voor haar wordt ver
borgen. Zij ondergaat alzoo reeds van hare komst
op de lijn C G eene lichtverzwakkingdie toeneemt,
LVII.