bepaling der eklipsen in aanmerking komen, maar
de knoopen loopen ook in den tijd van ruim 18 ja
ren den geheelen hemel rond, zoodat derzelver stand
na 18 jaren, 10 dagen (of wanneer deze 18 jaren
4 schrikkeljaren bevatten, 11 dagen) 1), 7 u. 42'
31" nagenoeg dezelfde is. Hieruit volgt, dat, na ver
loop van dien tijd, de eklipsen elkander in gelijke
rangorde opvolgenslechts met eeuig verschil rn
grootte en plaats der zigtbaarheid omdat de stand der
knoopen in het genoemde tijdvak niet volkomen de
zelfde is, en afhangt van storingen, die wij niet
nader kunnen ontwikkelen. Deze periode noemt men
de Pliniaanscheof Halleijschezij was reeds aan
de ouden bekenden wanneer de Ilindo's in korte
oogenblikken met groote naauwkeurigheid op een
klein half uur na de eklipsen berekenen, dan behoeft
men met Baillij 2) dit niet met grooten ophef te ver
melden als een bewijs van diep ontwikkelde astro
nomische kundigheden, en alzoo van veel ouder dag-
teekening, dan men gewoonlijk, op grond van het
Bijbelsche berigt, aan het bestaan van het mensche-
lijke geslacht toekent; want uit niets blijkt, dat de
Braminen zich niet van deze eenvoudige periode be-
txx.iv.
i) Wanneer men van deeene eeuw, welker laatste jaar uit hoofde der Gre-
oriaansche tijdrekening geen schrikkeljaar is in de andere telt, dan kan het geval
plaats hebben, dat in de 18 jaren slechts 3 schrikkeljaren zijn. In dat geval telt
men 12 dagen bij, en vindt alzoo twee der vroegere perioden van de aanstaande
groote zon-eklips van 9 October op S September 1793 en 17 September 1811-
3] Histoiro de l'astronomie anlienne.