De voor die tijd hypermoderne cokesfabriek te Sluiskil omstreeks 1935 (foto Hans de Boer; bron: Zeeuws Archief).
graan met walsen en rollen. Het daartoe benodigde kapitaal
wist hij door samenwerking met de Belgische industrieel
Mechelynck bijeen te brengen. De onderneming droeg
sindsdien de naam Firma J. Verschaffel H. Mechelynck.5)
Beide typen van ondernemingen hadden een duidelijke
relatie met de landbouwsector. Dat was niet het geval
met twee andere ondernemingen te Sas van Gent:
de glasfabriek (1904, later Zuid-Chemie) en de stijfsel- en
glucosefabriek (1912, nu Cargill). De glasfabriek werd in 1912
uitgebreid met een chemische fabriek. De stijfselfabriek
breidde haar assortiment later ook uit met nauw verwante
producten zoals aardappelmeel. Hoe verschillend de
producten ook waren, beide bedrijven hadden meer met
elkaar gemeen dan op het eerste gezicht lijkt.
De financiering van beide ondernemingen was voor
het belangrijkste deel afkomstig van Belgische kapitaal
verschaffers en de overwegingen om Sas van Gent als
vestigingsplaats te kiezen waren eveneens dezelfde.
In beide gevallen speelde de bereidheid van het gemeente
bestuur om een vestigingsvergunning te verlenen namelijk
een belangrijke rol. De ligging aan bevaarbaar water was
voor de aanvoer van grondstoffen van essentieel belang,
maar de beschikbaarheid van een relatief goedkoop
(Belgisch) arbeidspotentieel gaf waarschijnlijk de doorslag.
Sluiskil
Zoals de fosfaatfabriek in Sas van Gent een direct
uitvloeisel was van de glasfabriek aldaar, zo was ook de
NSM (Nederlandse Stikstof Maatschappij) een direct gevolg
van de te Sluiskil gevestigde cokesfabriek. Op initiatief
5) Broeke, Willem van den, Paul Brusse, De economische geschiedenis van
Zeeland 1800-2000 Provincie in de periferie (Utrecht 2005), 242.
van een vijftal ijzer - en staalbaronnen uit Lotharingen
was daar in 1911 de Association Cooperative Zélandaise
de Carbonisation GA opgericht. De initiatiefnemers kozen
voor hun bedrijf als rechtsvorm de coöperatieve onder
neming, omdat op die manier op de meest eenvoudige en
efficiënte wijze een samenwerkingsverband gerealiseerd
kon worden tussen de reeds volop in bedrijf zijnde Franse
ondernemingen. De keuze van de Franse ijzer - en staal
fabrikanten was op Sluiskil gevallen, omdat zij door
de oprichting van een eigen cokesfabriek aldaar voor
de aanvoer van cokes niet langer afhankelijk waren van
de kolen uit het Ruhrgebied.
De voor de cokesproductie benodigde kolen konden vanuit
Engeland en Amerika via het kanaal van Terneuzen naar
Gent gemakkelijk per schip worden aangevoerd. Het trans
port van de in Sluiskil geproduceerde cokes naar Frankrijk
kon relatief goedkoop per spoor plaatsvinden. De spoor
wegmaatschappij Mechelen-Terneuzen was krachtens een
bilaterale overeenkomst tussen Nederland en België
namelijk gemachtigd een gereduceerd tarief in rekening
te brengen voor het kolentransport naar Frankrijk. Dat gaf
voor de Franse ondernemers de doorslag om de vestiging
te Sluiskil in 1913 te realiseren. Hoewel de Eerste Wereld
oorlog aanvankelijk roet in het eten gooide, werd in 1922
de productie hervat en in 1928 de productiecapaciteit
aanzienlijk uitgebreid. Een belangrijk nevenproduct van
de cokesbereiding was het cokesovengas, dat een
aantrekkelijke grondstof vormde voor een stikstofbindings-
bedrijf. Opnieuw zagen Belgische en Franse ondernemers
daar brood in en zij richtten in 1929 de NV Compagnie
Néerlandaise de l'Azote (CNA) op. Deze onderneming
Zeeuws Erfgoed 5 september 2015 03