daerinne souden lesen sijne eeuwige Godtheyt, Almogentheydt, Wijsheyt ende
uytnemende Goetheyt'3
Ziekte-ervaringen
Het reservoir van medische kennis op lekenniveau werd voor een niet onaan
zienlijk deel gevoed door de ervaringen van de 17e-eeuwer met de geneeskunde.
Waar dit de collectieve ervaringen betrof, in het bijzonder met epidemische
ziekten als de pest, boden zij de piëtistische predikanten een dankbaar aankno
pingspunt voor hun vermaningen en raadgevingen. Uit de studies over de ge
schiedenis van de pest is reeds genoegzaam bekend hoe niet alleen medici maar
ook theologen bijdragen tot de loimologische literatuur hebben geleverd40. Op
die lijst van theologische auteurs treft men ook Teellinck aan met zijn boekje
Wraeck-swaert, verschenen tijdens de epidemie van 162441. Hoewel de hoofd
toon van dit boekje bepaald wordt door het uitgangspunt dat de pest 'een seer
sware plage [is] om te wreecken de wraecke sijns Verbondts'42, en door de waar
schuwing 'dat wij al te vergeefs sullen soecken te reynigen onse steden, straten
ende huysen van quade lucht ende stanck, soo lange de stanck onser sondeonser
hovaerdije, onser wereltsheydt, onser dertelheydt, etc. noch in ons herte
blijft'43, beschreef Teellinck toch ook uitvoerig de ziekte-oorzaak en het ziekte
verloop en vermeldde hij de mogelijkheden van preventie en therapie.
Zeer instructief, en voor zover bekend ook zelden in andere pesttractaten aan de
orde gesteld, is de beschrijving die Teellinck gaf van de psychische gevolgen van
een dergelijke epidemie. Het pestgif, dat meegevoerd wordt door de besmette
lucht en adem, veroorzaakte namelijk 'een gantsch groote benautheydt aen het
herte, daerdoor dan vele rasende ende onsinnigh worden, soo dat men se moet
bedwinghen ende vasthouden als dolle luydenof sij souden haer selven ende an
dere gereedt veel leeds doen'44. Teellinck verhaalt daarbij hoe pestlijders 'uyt
rasernije gloeyende ijsers geset hebben op het gheswel' en daarbij omkwamen,
en hoe anderen 'door de benautheydt van deze sieckte haer selven het hoeft te
gen de muer [hebben] geslaghen, datter de herssenen uyt-ghesprongen zijn',
zich in het vuur wierpen, uit het venster sprongen of zich verdronken4'
Sprekend over de therapie van de pest trekt Teellinck ook hier de parallel tussen
het geestelijke en het lichamelijke. Het purgeren van de steden, huizen en har
ten 'van de vuyle stinckende, verderffelijcke humeuren', en het vervullen daar
van 'met de lieffelicke Aromatycke welriekende reucke der Christelijcker deug
den', het houden van 'een goede geestelicke Diëte na de ziele', het zich wach
ten voor ongelovige vrees en het betrachten van een heilig vertrouwen op God,
waren de geestelijke vereisten die het gebruik van 'lichamelicke middelen om
de voorsienicheyt Godts te dienen' zoals de theriak, 'de goede schickinge onser
woninge', het dieet en 'onse affecten ende passien' behoorden te begeleiden46.
Maar ook niet-epidemische ziekten boden de piëtistische predikanten aankno
pingspunten voor hun geestelijk onderwijs. In zijn Nieuwe Historie van den Ou
den Mensch verwijst Teellinck telkens weer naar 'de menigerley onghevallen',
die een mens kunnen overkomen. 'Wat vernuft, wat cloeckheyt, wat stercte des
mensches, wat rondassen, door 's menschen handen ghemaeckt, connen d'arme
mensche afweeren de pestilentie, de brandende coortsen, de colijcke, het gra
veel niersteen, v.L.], de steen blaassteen, v.L.], het flerezijn jicht/
rheuma, v.L.], de tant-pijne, den hongersnoot, de watervloeden, d'onverwach-
70