ver verbrant ende daer door in den water-sucht of diergelijcke ellende geraeckt
zijn'64.
Terwijl 'een gesont sterck lichaem' als een bewijs moest worden gezien van Gods
'sonderlinge liefde' waren de meest ernstige ziekten en pijnen volgens Teellinck
niet anders dan 'altemale al spranckelkens des vloecx ende des toorns Gods' die
de gelovige geduldig moest ondergaan65. In de Lusthof der Christelijker Gebe
den laat Teellinck de zieke tot God zeggen dat 'dese sijne besoeckinge over mij
billick ende rechtveerdigh' is en dat het noodzakelijk is 'nu en dan van dijne Va-
derlijcke handt gekastijdt te worden'66. Het 'Gebedt voor eene die met de Peste
besocht is' opent met de woorden: 'Heere Godt, Hemelsche Vader, het heeft die
gelieft, mij te slaen met des verschrickelijcke roede dijnes toorns,ik bekenne
Heere, dijne kastijdinghe is rechtveerdich over mij, ick hebbe sulckx ende duy-
sentmael meer wel verdient'67.
In het piëtisme van Teellinck en Udemans wordt de ziekte niet alleen aanvaard,
zij dient ook ter lering. In de Lusthof vraagt de zieke om 'altijdts met dijne slaen-
de handt dijnen onderwijsenden ende ondersteunenden Gheest' te voegen 'die
mij stercke om de verdruckinghen wel te verdragen en mij leere om mijn profijt
daer mede wel te doen'. Ziekte was dan ook een middel dat God hanteert om ie
mand 'als een vat der eere' uit het 'smelthuys der verdruckinghe' te brengen68.
Hoe concreet die lering zijn kan leest men in Teellncks Spieghel der Zedicheyt,
waarin 'de siecke en krancke die daer in hare gesontheydt in hoovaerdye der
kleedinghe oock al uytgebroken hebben, in't bijsonder geheughen [moeten] in
het bedde harer krankheytdat het ja oock is om hare hoovaerdije ende om ha
re ijdelheyt die sij bedreven hebben met hare kleederen, dat de Heere hun nu
kranck te bedde daer naer legt, soo dat sij nu hare kleederen niet langher konnen
aendoen, noch daer mede langer te proncken gaen voor de luyden so sij voor de-
sen ghedaen hebben'69. Frappant is het gemak waarmee in dergelijke passages
alledaagse feiten op geestelijk niveau worden getild en hoe direct het verband
tussen zonde en ziekte wordt voorgesteld. In tal van 'regels' werden de zieken
opgewekt om na te gaan voor welke zonde zij worden gestraft. In zijn Getrouw
Bericht concludeerde Teellinck dat er elf zonden waren die voornamelijk met
ziekte werden bestraft. Ouderlingen en diakenen spoorde Teellinck aan om bij
het vaststellen van die geestelijke ziekte-oorzaak een actieve rol te spelen. In een
afzonderlijk geschriftje, getiteld Kort Bericht, hoe men dese verdruckten en(de)
verlosten sal aen-gaen, toegevoegd aan zijn Getrouw Bericht, gaf Teellinck 24
korte voorschriften voor zijn kerkeraadsleden hoe zij zich in dat opzicht moesten
gedragen7".
De opvatting dat de zonde de causa prima van ziekte is, in combinatie met hun
liefde voor de medische metafoor, resulteerde bij Teellinck en Udemans in ver
schillende beschrijvingen van het geestelijk verderf als lichamelijk ziekteproces.
De meest voorkomende vergelijking is de zonde als 'het alderverderffelickste
vergif' of 'het alder-door-dringhenste fenijn'71. Teellinck vergelijkt de zonde
eveneens met een 'contagieuse sieckte' omdat beide dezelfde uitwerking heb
ben: het doet de zieke walgen van spijzen, het maakt hem onbekwaam om het
werk van zijn meester te doen, het geeft verwijdering van beminden en vrienden
en beide, zonde en ziekte, eindigen in de dood72.
Keerzijde van de zonde-ziekte relatie vormen de genade en genezing. Dat dit
thema vergeleken met het voorgaande in de geschriften van beide piëtisten veel
minder uitvoerig ter sprake komt, zal verband houden met de scheiding in het
73