sonden van den Coningh Assa, die in sijne kranckheyt de Medicijn-meesters méér sochte als den Heere93. Daeromme moeten sy de nature niet te vele toe schrijven, noch roemen op haer eygen kloeckheydt, maer altijdt bedencken dat Godt is den Autheur ende Meester der naturen, ende sij maer arme swacke in strumenten die sonder Godt oock de minste sieckte of pijne niet en konnen ver drijven'. In zijn boek Nieuwe Historie van den Ouden Mensch vermeldt ook Teellinck deze afhankelijkheid: alleen God kan 'den Ervarenen Medecijnen het verstant inscherpen om de goede ghelegentheyt wel waer te nemen, d'occa- sien wel te ghebruycken ende een goede overwinninghe ofte cuere te doene'94. Opvallend is de verwijzing door Udemans naar de eed van Hippocrates, waar aan de medicus zich naar zijn mening te houden heeft. In het bijzonder geldt dat het beroepsgeheim, 'datse de heymelijcke qualen van niemant en mogen ver- breyden'. Die trouw aan de beroepscode diende de medicus te paren aan een piëtistische levenswandel; zij moesten 'Godsaligh, rechtvaerdigh, matigh ende nugteren zijn in hare wandelinge, gelijk den H. Lucas den medicijn-meester was, Col. 4:14, niet alieene om hare consciëntie te betrachten, maer oock om in hare bedieninge des te meerdere gunste, geloove ende aansien te hebben bij de goede gemeynte'. Gelet op Udemans' overige geschriften die op de zeevaart betrekking hebben verbaast het niet dat juist hij ook de ziekentroosters ter sprake brengt, een cate gorie pastorale werkers die vooral op de schepen werkzaam was. In zijn boek De laatste Basuyne, waarin hij uitvoerig ingaat op de werken van barmhartigheid, schrijft hij over hun opleiding, werkterrein èn over de afbakening van de gren zen tussen geneeskunde en pastoraat95. Een samenvatting daarvan en tegelijk een programma voor een later 'expres Tractaet' over de ziekentrooster (dat nooit verscheen) vindt men in 't Geestelyck Roerwaar dit ambt vergeleken wordt met dat van een 'medicijn-meester des lichaems'. Zo kent een zieken trooster 'de Anatomie der ziele, dat is, op de gevallen der consciëntie, die soo menigherlei zijn, als daerna bijna sieckten des lichaems zijn'96. Wat de plaatselijke situatie betreft met betrekking tot de verhouding tussen pre dikanten en medici kan ten eerste worden vastgesteld dat in beide plaatsen. Mid delburg en Zierikzee, meerdere predikanten stonden97. Onder hen waren ver schillende geestverwanten van Teellinck en Udemans, zoals de Middelburgse predikant Johannes Hoornbeek (1617-1666), een piëtist die bekend is geworden door zijn verhandeling over het welsterven98, de Zierikzeese predikant Johan nes Becius (1623-na 1690), de auteur van een handboek voor ziekentroosters99 en zijn stadgenoot Petrus Wittewrongel (1609-1662), de auteur van het piëtisti sche handboek over gezin en opvoeding100. Hoewel van een andere signatuur, zij het uiteraard binnen hetzelfde kerkverband, moet ook Antonius Walaeus (1573-1634) worden genoemd, de vader van Johannes Walaeus (1604-1649) die een belangrijke rol heeft gespeeld in de ontvangst van Harvey's theorie der bloedsomloop101. Over de plaatselijke medische stand in de eerste helft van de 17e eeuw zijn helaas nauwelijks gegevens bekend; de nublikaties van Schoute over Middelburg102 en van Van Hoorn over Zierikzee geven over dit tijdvak geen informatie. 78

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 116